Brieven aan een edelman: Zevende brief

John Newton Brieven en bijbels dagboek

MY LORD!

Ondanks mijn zwakheid, onverstandigheid en ontrouw die ik in de praktijk tot uiting breng, heeft het de Heere toch behaagd, mij enigermate te doen begrijpen, hoedanig een christen behoord te zijn, en hoever zij, wie het gegeven wordt met ernst te jagen naar de prijs van hun hoge roeping, in dit leven werkelijk komen kunnen. Zij die ervaren zijn in de werktuigkunde, kunnen uit de verenigde krachten van de onderscheiden delen van een samengesteld werktuig, nauwkeurig berekenen, welke kracht het kan uitwerken, en wat tegenstand het kan verdragen; maar wie kan de mogelijke uitwerkselen bepalen, die al de grondbeginselen en beweegredenen van het Evangelie, te samengenomen, kunnen hebben op een gemoed dat het gewicht en de heerlijkheid daarvan recht voelt? Onlangs bevond ik mij in het Museum van den heer Cox. Terwijl ik mijn aandacht vestigde op enkele fraaie bewegingen. Ik dacht dat ik de bedoeling van de kunstenaar in zijn geheel zag. Maar… de persoon die het mij liet zien, raakte een kleine veer aan, en al snel vertoonden zich duizend nieuwe en onverwachte bewegingen, en het gehele stuk scheen van onder tot boven tot leven te komen. Ik zou een heel onvolmaakt beeld van hetzelve gehad hebben, als ik niets meer gezien had, dan ik in het eerst zag.

Dit kon mij, dacht ik, weleens dienen tot verklaring van het grote onderscheid dat men bespeurt onder de belijders van het christendom, zelfs onder hen, waarvan men mag geloven dat zij oprecht zijn. Er zijn mensen, die – ten dele – blijk geven van ware kennis omtrent de aard van het Evangelie, maar die de eigenschappen ervan, in haar bijzonderheid en uitgebreidheid, niet schijnen in te zien. Zij zijn gekomen tot de zekerheid van hun genadestaat, en van tijd tot tijd mogen zij enige gemeenschap oefenen met God in de middelen van de genade. ze zijn enigermate bevrijd van de heersende en bedorven tradities van deze wereld. Op zulk moment schijnen ze voldaan te zijn, alsof zij alles reeds verkregen hadden. Dit zijn inderdaad grote dingen; Sed meliora latent.

Maar er zijn nog betere dingen. Het christendom van velen, bij wie wij de oprechtheid vanuit de liefde niet graag verdenken, wordt, niettegenstaande hun goede hoop, en de vertroostingen die zij nu en dan genieten, grotendeels ontsierd door het uitbreken van onheilige gemoedsdriften, het koesteren van ijdele verwachtingen, angstvallige zorgen, en zelfzuchtige najaging. Verre, zeer verre keer ik mij tegen de onbijbelse gedachten dat de gevallen mens volmaakt en vrij van zonde is. Zij, die een behoorlijk besef hebben van geestelijkheid en de grond van de Goddelijke geboden, en van hetgeen dat in hun harten omgaat, zal het nooit ontbreken aan stof tot diepe vernedering en verootmoediging over de zonde. En toch… er is door het Evangelie een vrijheid en een voorrecht verkrijgbaar wat men vaak niet beseft. Laat mij toe, twee of drie bijzonderheden te noemen, waarin zij, die een heilige zucht hebben om er naar te jagen, niet geheel teleur gesteld zullen worden.

Vermaak in Gods algenoegzaamheid; met Hem voldaan te zijn, als ons tegenwoordig en eeuwig deel. Dit is, in de zin zoals ik het versta, geen uitwerksel van een enkele opgewekte gemoedsgestalte, maar van een diep geworteld en blijvend grondbeginsel, die door oefening te schatten is naar de betrekkelijke onverschilligheid omtrent andere dingen. De ziel, die door dit grondbeginsel bestuurd wordt, heeft geen tijd, om vermaak te vinden of te zoeken in iets, dat niet kennelijk dienstbaar is aan deze heersende smaak. Als de Heere nabij aan is, dan mag men zich in Hem verblijden; Maar als Hij Zich heeft verborgen, dan moet men Hem zoeken, en op Hem wachten. Zij verdienen medelijden, die soms hun geluk vinden in de Heere, en op andere tijden gelukkig kunnen zijn zonder Hem, en zich verheugen in gebroken bakken, terwijl hun geest ver verwijderd is van de Springader des levende waters. Ik pleit niet voor een volstrekte onverschilligheid omtrent tijdelijke zegeningen. God verleent ons alle dingen rijkelijk, om te genieten; en het vermogen om hen te smaken is ook een geschenk van Zijn hand; maar dan behoorde de overweging van Zijn liefde in het mededelen van hun waarde uitnemend te verhogen, en onze oplettendheid op Zijn wil hun gebruik te regelen.

Er is geen aardse genieting, die het gemis vergoeden kan van dat, wat wij onmiddellijk van Hem kunnen ontvangen. Dit grondbeginsel strekt insgelijks, om de onmatige vrees of droefheid te bedwingen, waaraan wij, bij het vooruitzien, of het ondergaan van zware beproevingen, blootstaan. En daarom is er een zekere steun en een veilige schuilplaats te vinden in de algenoegzaamheid van de oneindige Goedheid en Genade. Wat een voorrecht, dat wij van God mogen genieten wanneer wij veel dingen bezitten. Maar ook dat wij dingen in God bezitten, wanneer ze ons ontnomen worden.

Berusting in Gods wil, gegrond op de overreding van Zijn wijsheid, heiligheid, vrijmacht en goedheid, is een van de grootste voorrechten en heerlijkste sieraden van het christendom. Voorzover wij dit mogen bereiken, zijn wij beveiligd tegen alle teleurstellingen. Onze eigen bekrompen vooruitzichten, en bepaalde voornemens en begeerten, kunnen en zullen menigmaal mislukken. Maar dan zal onze voorname hoofdbegeerte zijn, dat de wil van de Heere zal geschieden en onfeilbaar in vervulling zal gaan. Hoe betaamt het ons, om als schepselen, en als zondaren, ons te onderwerpen aan de beschikkingen van onze Maker, en hoe nodig is het voor onze rust! Deze grote deugd wordt veel te vaak vergeten en voorbij gezien. Wij zijn geneigd, onze aandacht te vestigen op de samenloop van de omstandigheden; niet beseffende, dat alles wat ons overkomt geschiedt naar Zijn voornemen, en dat het daarom op zichzelf goed en betamelijk is, omdat het voor ons in de uitkomst ten goede zal werken.

Hieruit ontstaat ongeduld, misnoegen, en heimelijk morren; wat niet alleen zondig, maar ook pijnlijk is. Daarentegen, als alles in Zijn hand is, als zelfs de haren van ons hoofd zijn geteld, als elke gebeurtenis, de grote en de kleine, onder het bestuur van de Voorzienigheid staat, en naar Gods raad geschiedt; en indien Hij een wijs, heilig, en genaderijk einde bedoelt, waaraan alles wat gebeurt, ondergeschikt en dienstbaar is – dan hebben wij niets anders te doen, dan lijdzaam en ootmoedig te volgen zoals Hij ons voorgaat, waarop wij blijmoedig een gelukkige uitkomst mogen verwachten. Het pad van onze tegenwoordige plicht is ons aangewezen; en de belangen van het toekomende uur en van alle volgende, zijn in Zijn hand. Hoe gelukkig zijn zij, die alles aan Hem kunnen overlaten, en Zijn hand zien in alle ontmoetingen, en geloven, dat Hij beter voor hen kiest, dan zij met mogelijkheid voor zichzelf zouden kunnen doen!

Richt een eenvoudig oog op Gods eer, als het uiterste doeleinde van al onze ondernemingen. De Heere kan niets bedoelen, dat Zijn eigen eer voorbij zou gaan; en zo mogen wij ook geen ander doel voor ogen hebben. De hartveroverende liefde van Christus is rechtstreeks en op een wonderbare wijze dáárheen gericht, om, naar evenredigheid in de mate van ons geloof, dat bedorven grondbeginsel, Eigenliefde, te beteugelen, wat vroeger de enige en grote drijfveer van onze handelingen was, en waardoor wij zelfs, nadat wij de Heere leerden kennen, nog steeds hebben te bestrijden. Maar als de genade de overhand heeft, wordt het eigen Ik verzaakt, wij voelen dat wij niet van ons zelf zijn, wij zijn duur gekocht, en het is onze plicht, onze eer, en ons geluk om dienaars van God en van de Heere Jezus Christus te zijn; onze ziel en ons lichaam, al onze gaven, vermogens, en bekwaamheden, aan Zijn dienst, Zijn zaak, en Zijn wil toe te wijden; ons licht te laten schijnen, elk naar onze bijzondere omstandigheden, tot prijs van Zijn genade; onze hoogste blijdschap te stellen in het beschouwen van Zijn aanbiddelijke volmaaktheden; ons te verheugen zelfs in verdrukkingen en rampen, in smaad en zwakheden, indien daarbij de kracht van Christus op ons mag rusten, en door ons groot gemaakt worden.

Tevreden zijn, verblijd zijn, ja niets te zijn, opdat Hij alles in allen is; Hem te gehoorzamen, in weerwil van het ongenoegen of de gunst van mensen. Op Hem te steunen, ofschoon naar het uiterlijk aanzien alles ons tegenzit. Ons in Hem te verblijden, wanneer wij vroeger of later niets anders hebben waarin we ons kunnen verblijden. Te leven boven de wereld, en onze wandel in de hemel te hebben. Om te zijn als de Engelen en ons vermaak te vinden in het uitvoeren van Zijn wil. Dit, My Lord, is de prijs, het doel van onze hoge roeping. Wij worden aangemoedigd, om hier met een voortdurende heilige drift naar te jagen. Het is waar, wij zullen steeds tekort schieten; wij zullen ondervinden, dat als wij het goede willen doen, het kwade ons bijligt. Maar alleen al het proberen is heerlijk, en het zal niet helemaal vruchteloos zijn. Hij die ons dus het willen gaf, zal ons ook steeds meer en meer bekwaam maken tot het volbrengen, en ons zelfs voordeel leren trekken uit ons falen en onze onvolmaaktheden.

Gezegend is dus de mens, die de Heere vreest, die vermaak vindt in Zijn Woord, en Zijn grondbeginselen, beweegredenen, begrippen, en vertroostingen uit die onuitputtelijke bron van licht en sterkte afleidt! Hij zal zijn als een boom, die aan het water geplant is, en zijn wortels uitschiet aan een rivier, wiens loof altijd groen is, en wiens vruchten overvloedig zijn. De wijsheid die van boven is, zal zijn ontwerpen besturen, zijn raadslagen regelen, en de kracht van God zal hem aan alle zijden behoeden, en hem door alle moeilijkheden heen de weg banen. Hij zal bergen zien neerzinken tot valleien, en bronnen zien ontspringen in de dorre wildernis. De vijanden van de Heere zullen zijn vijanden zijn; het moge hun toegelaten worden hem aan te vallen, maar zij zullen niet overwinnen, want de Heere is met hem om hem te verlossen.

De wandel van zulk een mens, hoewel in een lage en vergeten maatschappelijken stand, heeft meer ware uitmuntendheid en gewicht, dan de roemruchtigste daden van koningen en overwinnaars, die in de geschiedrollen geboekt zijn. Spr. 16:32. En behaagt het God, dien hij dient, hem een meer openbare plaats te doen bekleden; dan zullen zijn arbeid en zijn zorgen rijkelijk vergolden worden, door de grotere gelegenheden welke hij hebben zal, om de kracht en wezenlijkheid van de ware godsvrucht te betonen, en het welzijn van het mensdom te bevorderen.

Ik hoop te mogen zeggen, dat ik verlang geheel aan de Heere overgegeven te zijn; ik ben verzekerd, dat ik zeggen moet, dat hetgeen ik geschreven heb, verre is van mijn daadwerkelijke ondervinding. Helaas! Mijn eigen mond zou mij moeten veroordelen wanneer de Heere al mijn gebreken ten strengste gadesloeg. Maar… wat een troost! Wij zijn niet onder de Wet, maar onder de Genade. Het Evangelie is een weg voor zondaren; en wij hebben een Voorspraak bij de Vader. Daar ligt de onwankelbare grond van de hoop. Een verzoend Vader; een krachtig Voorbidder; een alvermogende Herder; een medelijdende Vriend; een Zaligmaker, Die bekwaam en gewillig is om volkomen zalig te maken! Hij kent ons maaksel, Hij is gedachtig dat wij slechts stof zijn, en heeft een verse en levende weg door Zijn bloed voor ons gebaand tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, genade vinden, en geholpen worden te bekwame tijd.
Ik ben, enz.
September, 1772.

Download PDF
John Newton