Brieven aan een edelman: Tiende brief

John Newton Brieven en bijbels dagboek

MY LORD!

Wanneer ik mijzelf heb voorgenomen om aan u Lordschap een brief te schrijven, dan zijn mijn gedachten meestal enkele dagen van tevoren ingespannen om een onderwerp te bedenken. Ik wil niet zeggen, hele dagen lang, maar toch elke dag een ietsje meer of minder. Maar ik kan mij deze moeite net zo goed besparen, want ik kan nooit tot een besluit komen, en meestal begin ik te schrijven zonder dat ik een onderwerp gekozen heb. Hoewel ik vooraf niet bedenken kan wat ik zal schrijven, bidt mijn hart dat het mij in hetzelfde uur gegeven mag worden. Een eenvoudige afhankelijkheid van het onderwijs en de invloed van Gods Heilige Geest, en het gebruik van de verordende middelen, zou, als wij het bestendig in acht konden nemen elk gedeelte van onze plicht eenvoudig en voorspoedig maken. Het zou ons bevrijden van veel ongerustheid, en ons bewaren voor vele misslagen. En zo heb ik inmiddels een onderwerp op het oog; een onderwerp dat van veel belang is voor mijzelf, maar het zal uw Lordschap waarschijnlijk ook interesseren. Het onderwerp is hoe men met God wandelen zal in de dagelijkse voorvallen en omstandigheden van het leven, zodat men alles doet om des Heeren wil en door Zijn kracht.

Wanneer wij gerechtvaardigd worden door het geloof en begenadigd in de Geliefde, dan worden wij erfgenamen van het eeuwige leven. Maar wij kunnen de voorrechten niet op waarde schatten voordat wij in de staat der heerlijkheid zullen gesteld zijn. Nadat zij bekeerd zijn, moeten de meeste van Gods kinderen enige tijd wachten voordat zij in de staat der genade zullen komen. Want hoewel de Heere hen liefheeft, de zonde haat, en hen haar leert haten, laat Hij het soms toe dat zij nog een tijdje in deze zondige wereld zullen blijven en hen laat zuchten onder de last van hun bedorven natuur. Hij zou hen onmiddellijk in de hemelse gelukzaligheid kunnen opnemen, waartoe Hij hen aanvankelijk bekwaam gemaakt heeft. Maar toch doet Hij dat niet. Hij heeft hier nog werk voor hen, een eer die, wat zij ook te lijden hebben, daar rijkelijk tegen kan opwegen, en waartoe in de eeuwigheid geen gelegenheid meer zal zijn. Het is meer dan de moeite waard om een middel te zijn tot bevordering van Zijn oogmerken, en tot openbaring van Zijn genade in deze wereld. Deze bezigheden die wij hier op aarde hebben te volbrengen is dan ook de enige reden waarom het leven verlengd wordt. Er is nog een reden dat ons leven hier op aarde begeerlijk maakt, namelijk, dat wij de plichten van onze stand en van onze betrekkingen zo mogen vervullen, en van onze tegenspoed zulk een gebruik maken, dat God in ons en door ons verheerlijkt wordt. Omdat Hij een goedertieren Heere en liefdevolle Vader is, behaagt het Hem ons vele tijdelijke zegeningen te schenken die onze dienst aangenaam maken, en die, als geschenken van Zijn hand zeer te waarderen zijn. Maar op zichzelf beschouwd verdienen wij het niet dat wij daartoe zouden leven, aangezien zij noch onze begeerten voldoen, noch ons van kwelling bevrijden, noch ons onder deze staande kunnen houden.

Het licht van Gods aanschijn dat door de dikste muren heendringt en de akeligheden van een sombere kerker verdrijven kan, is oneindig meer te waarderen dan alles wat men zonder hetzelve in een koninklijk paleis kan genieten. Het ware doel van het leven is niet om voor onszelf te leven, maar voor Hem `Die voor ons stierf, en, terwijl wij ons op aarde geheel aan Zijn dienst wijden, mogen wij ons verheugen in het vooruitzicht dat wij eeuwig met Hem zullen leven in de hemelse heerlijkheid.

Al deze dingen zijn de belijders van het christendom in het algemeen wel bekend, ja, het wordt ook door hen erkend. Maar… er zijn maar weinig gelukkige mensen die deze grondbeginselen naleven en oprecht en nauwgezet zonder uitzonderingen proberen om hun gaven en krachten te besteden in dienst van de Heere. Er zijn er slechts weinig die geen oogmerken of inzichten in zich dulden dan alleen deze die werkelijk daaraan ondergeschikt en dienstbaar zijn. Ja, ik geloof dat de beste dienaars van de Heere reden genoeg vinden om te belijden dat zij niets dan onnut zijn in vergelijking van hetgeen zij wensen te zijn. Zij vinden zich juist in veel opzichten ontrouw. Zij bemerken zoveel strikken, beletsels en verzoekingen buiten hen en zoveel verhindering door de zonde in hen; dat zij zelfs in tijden wanneer zij het meest ernstig en het meest nuttig lijken te zijn, juist meer reden vinden om zich te verootmoedigen dan voldaan te zijn. Nee, er is voor ons geen grond in Gods Woord te vinden om aan te nemen dat wij enigszins de Heere dienen als wij geen hartelijke begeerte en voornemen hebben om Hem volkomen te dienen.

Hij zie met een ontfermend oog op onze onvolmaaktheid en zwakheid neer. Toch eist Hij het gehele hart en Hij wil niet dat Hij slechts half gediend wordt. Hij heeft geen behagen in hetgeen dat men met een verdeelde geest verricht. Onlangs las ik enkele heilloze spotternijen van Voltaire. Het ging over het denkbeeld dat men alles moet doen tot eer van God en wat men daarin van een mens verwachten mag. Intussen is dit de ware Alchimie geworden waardoor alles tot goud gemaakt wordt. Hiermee worden de gewone dingen in het leven tot daden van godsdienst veranderd; 1 Kor. 10:31. Maar in onze beste daden is geen greintje goedheid te vinden als zij worden gedaan zonder uitzicht op Gods eer.

Dit kan de wereld niet begrijpen; maar het zal ten hoogste redelijk voorkomen aan hen, die hun denkbeelden van God aan de Heilige Schrift ontlenen, en die de noodzakelijkheid van de Verlossing gevoeld hebben en haar zalige vruchten geproefd hebben. Wij zijn in veel opzichten schuldenaars. De Heere heeft recht op ons, doormiddel van de schepping, verlossing, van overwinning toen Hij ons bevrijdde uit de macht van satan, en doordat Hij onze harten in bezit nam door Zijn genade. Maar ook door onze vrijwillige overgave op de dag toen Hij ons leerde om voor Hem te kiezen als onze Heere en ons deel. Ja, toen voelden wij de kracht van onze verplichtingen; wij zagen de schoonheid en de eer die in Zijn dienst gelegen zijn, en dat er niets was dat allerminst waardig was daarbij in aanmerking te komen. Dit is en blijft altijd even waar; alhoewel wij dat niet altijd even sterk voelen. Maar als het eens waarlijk gekend is, kan het niet helemaal vergeten worden of ophouden het heersende beginsel van onze werkzaamheden te zijn. Want de Heere heeft beloofd de indruk daarvan te verlevendigen in hen die op Hem wachten en daardoor hun kracht vernieuwen. Naarmate wij voelen door welke banden wij de Zijne zijn, zullen wij Zijn dienst als volmaakte vrijheid verkiezen.

Wederom; wanneer het oog dus eenvoudig is, zal het gehele lichaam verlicht zijn. Het grondbeginsel, om alleen voor God werkzaam te zijn zal de gehele weg van de plicht effen maken. Het zal duizenden twijfelachtige vragen oplossen, ons leiden tot de meest gepaste en gerede middelen en ons bewaren voor die pijnlijke angstvalligheid over de uitkomst die op geen andere wijze te vermijden is. De liefde tot God is de beste raadgeefster, voornamelijk, zoals ze ons leidt tot het zorgvuldig acht geven op Zijn bevelen, tot vertrouwen op Zijn beloften en onderwerping aan Zijn besturende wil. De meeste van onze verlegenheden ontstaan uit een onbetamelijke, hoewel misschien onopgemerkte verkleefdheid aan het eigen Ik. Wij hebben een of ander zelf uitgedacht plan dat te nauw is verweven met ons doel om de Heere te dienen. Het kan ook zijn dat wij enig gewicht leggen op ons eigen beleid; waarop wij, ofschoon wij geloven dat het ons zou kunnen bedriegen, echter niet geheel en al kunnen nalaten door er op te steunen. In deze opzichten laat de Heere Zijn dienaars nu en dan hun zwakheid gewaar worden.

Maar als zij oprecht aan Hem overgegeven zijn, dan zal Hij hen hieruit voordeel leren trekken, en hen trapsgewijze brengen tot eenvoudigheid in hun afhankelijkheid van Hem als in hun bedoelingen. Dan gaat alles gemakkelijk. Uit liefde werkende en door het geloof wandelende kunnen zij nooit teleurgesteld of ontmoedigd worden. De plicht is hun zaak en de zorg is des Heeren, en zo wordt hen geleerd dat zij deze zorgen op Hem werpen. Zij weten, dat wanneer hun hulpmiddelen lijken te falen, Hij nochtans algenoegzaam blijft. Zij weten, dat zij geen gevaar lopen als zij Zijn zaak voorstaan; en dat, ofschoon hun pogingen in sommige dingen lijken te mislukken, zij verzekerd kunnen zijn dat zij bij Hem gunst zullen vinden en dat Hij hun diensten niet zal schatten naar haar dadelijke uitwerking, maar naar het godvruchtig beginsel en de begeerte die Hij in hun harten gelegd heeft; 2 Kron. 6:7, 8.
Ik ben met alle mogelijke hoogachting, enz.
Maart, 1772.

Download PDF
John Newton