Brieven meneer B: Vierde brief

John Newton Brieven en bijbels dagboek

GEACHTE HEER,

De klachten die u maakt over wat er innerlijk leeft, bemoedigen mij bij wat ik zelf ondervind. Als diegenen, die, naar ik reden heb te geloven, geestelijker en nederiger zijn dan ik, geen getuigenis zouden afleggen dat hun hart uit hetzelfde materiaal bestaat als het mijne, zou het mij soms moeilijk vallen te geloven dat ik enig aandeel of lot in de zaak heb, of enige werkelijke kennis van het geloofsleven! Maar deze gemeenschappelijke getuigenis van vele gelovigen bevestigt mij in wat de Schrift mij duidelijk leert, dat de grond van de menselijke natuur, hoewel vele plekken zeker beter gewied, geplant en bemest zijn dan andere – overal hetzelfde is – algemeen slecht! Het hart is zo slecht, dat het niet slechter kan zijn – en is uit zichzelf alleen maar in staat om schadelijk onkruid voort te brengen en giftige schepselen te voeden!

Wij weten dat kweek, vaardigheid en inspanning een tuin zullen maken, waar voorheen alles woestijn was. Wanneer Jezus, de hemelse Tuinman, een stuk grond omsluit en scheidt van de woestenij van de wereld, om er een woonplaats voor Zichzelf van te maken – vindt er onmiddellijk een verandering plaats; het wordt beplant en bewaterd van boven, en bezocht met stralen die oneindig veel voedzamer en vruchtbaarder zijn dan die van de aardse zon.

Maar haar natuurlijke neiging om onkruid voort te brengen gaat nog steeds door, en de ene helft van Gods handelen met ons kan vergeleken worden met een gezelschap van onkruidverdelgers, die Hij in Zijn tuin uitzendt om alles weg te plukken wat Hij niet met Zijn Eigen hand heeft geplant; en dat, als het zou groeien, de rest snel zou overweldigen en overtreffen!

Maar helaas, de grond is zo doordrenkt met slechte zaden, en zij schieten zo snel achter elkaar uit, dat als dit wiedende werk niet voortdurend herhaald zou worden, alle vroegere arbeid verloren zou gaan! Vandaar de noodzaak van dagelijkse kruisen en teleurstellingen, en zulke veelvuldige overtuigingen dat wij niets zijn, en uit onszelf niets kunnen doen! Al deze beproevingen zijn nodig, en nauwelijks voldoende, om te voorkomen dat ons hart overspoeld wordt door trots, begeerte, wereldsgezindheid en zelfafhankelijkheid.
Ik ben, enz.
July 22, 1777. 

Download PDF
John Newton