Brieven aan de eerw. heer S: Eerste brief

John Newton Brieven en bijbels dagboek

WAARDE HEER!

Tot hier toe ben ik in mijn voornemen aan u te schrijven verhinderd geweest, anders hadt u eerder een brief van mij ontvangen. Ik heb mijn gedachten dikwijls laten gaan over het onderwerp van uw laatste, omdat ik begrijp, dat het in nauw verband staat met uw gemoedsrust. Uw oprechtheid behaagt mij grotelijks; verre zij het van mij, het grondbeginsel van uw gedrag te verdenken. Doch, in de toepassing, dunkt mij, is het niet onmogelijk dat u uw bedenkingen te ver drijft. De verklaring, welke u mij van uw gevoelens geeft, in aanmerking nemende, kan ik niet nalaten mij te verwonderen dat u zoveel zwarigheid maakt om uw zegel te hechten aan de geloofsbelijdenis van Athanasius; daar het mij toeschijnt dat u gelooft en erkent hetgeen de voornaamste inhoud van dat formulier uitmaakt.

Het leerstuk van de Heilige Drie-eenheid, enige verklaring van de woorden er bijgevoegd zijnde, is het algemeen geloof, zonder welks omhelzing niemand zalig kan worden. Deze uitspraak van verdoemenis over degenen die dit leerstuk verwerpen, wordt, denk ik, bewezen in Markus 10:16: Die geloofd zal hebben zal zalig worden, maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. Het voorwerp van het geloof moet waarheid zijn. De leer der Godheid van Christus en van de Heilige Geest, in vereniging met de Vader, zodat Zij niet Drie Goden, maar Eén God zijn, is niet gewoon een stelling in woorden uitgedrukt, waaraan men zijn toestemming mag weigeren of verlenen; maar is volstrekt nodig gekend te worden, dewijl zonder dit, niet één waarheid, de Zaligheid betreffende, recht kan worden verstaan, niet één belofte behoorlijk kan geloofd, noch een enkele plicht op geestelijke wijze verricht kan worden. Ik houd het er voor, dat deze leer onredelijk en ongerijmd moet voorkomen aan het oog van de rede indien wij door de rede verstaan: de rede van de mens in zijn gevallen staat, eer zij door een Hemelse Leraar verbeterd en verlicht is.

Niemand kan zeggen van Jezus de Heere te zijn, dan door de Heilige Geest. Ik geloof met u, dat een mens zalig kan worden, als hij nog nooit van de geloofsbekentenis van Athanasius heeft gehoord, nog nooit een ander boek dan het Nieuwe Testament of misschien maar een enkele Evangelist heeft gelezen. Maar hij moet van God onderwezen zijn in de dingen die met de zaligheid gevoegd zijn, of hij kan, naar mijn mening niet behouden worden. De barmhartigheid van God in Christus zal, naar mijn mening, niemand zalig maken, dan enkel en alleen overeenkomstig de weg die in Zijn Woord geopenbaard is, dat wil zeggen, niemand anders dan hen, die waarlijk het geloof en de heiligmaking deelachtig zijn. Want zoals de Godsdienst van het Nieuwe Testament al de kracht aan God toeschrijft, en alle goedheid in ons als het uitwerksel van Zijn mededeling beschouwt, zijn wij van nature ontbloot van geestelijk leven of licht; zo zullen zij, die God zelf genadiglijk wil leren, onmisbaar kennis krijgen van alles wat zij nodig hebben te weten.

Op dit onderwijs wacht u, en het zal u gegeven worden; ja, ik vertrouw erop dat de Heere reeds begonnen is om u te onderwijzen. Maar als u uzelf als een leerling aanmerkt, en gelooft dat het mogelijk is dat u onder de toenemende verlichting van de Heiligen Geest, hierna sommige dingen omhelzen zult die u thans niet kunt goedkeuren; dan oordeel ik dat het nu nog te vroeg is om uzelf regels en bepalingen voor het bestuur van uw volgend leven voor te schrijven. Wanneer het God mag behagen u een andere weg tot Zijn dienst aan te wijzen, dan kan Hij eerder dan u het verwacht uw gemoed tevredenstellen, en u met dezelfde volkomen overtuiging doen ondertekenen, waarmee u uzelf thans tegen de ondertekening verklaart. Wanneer ik denk aan een besloten plaats, dan doet zich doorgaans vanzelf een heg, een muur, dijk of gracht enz. aan mijn verbeelding op; want wie kan zich een besloten plaats voorstellen die geen grenzen heeft? Dus moet er ook, naar mijn mening, in een openbaar kerkgenootschap iets bepaalds zijn, door hetwelk goed te keuren of te verwerpen openbaar wordt, wie al of niet tot dat genootschap behoren. En tot dit einde schijnt het invoeren van zekere artikelen niet ongepast.

U meent dat het beter is als die artikelen alleen in Schriftuurlijke bewoordingen waren vervat. Maar als het billijk is dat men van onze preekstoelen mensen tracht te weren die tegen de waarheid meest strijdige gevoelens vasthouden; bedenk dan, bid ik u, of dit met enige zekerheid kan geschieden door artikelen, waarin de leerstukken van Gods Woord niet tevens verklaard en bepaald, zowel als uitgedrukt zijn. Uw mening wordt in onze dagen door velen ijverig voorgestaan met inzichten die geheel verschillen van de uwe. De Socinianen zouden bijvoorbeeld geredelijk een Schriftuurlijke voorstelling van het Hogepriesterlijk Ambt, de Voldoening, en Voorbidding van Christus ondertekenen, indien men hun toestond hun eigen betekenis aan de woorden te hechten; ofschoon de zin die zij er aan geven, ten enenmale onbestaanbaar is met hetgeen zij die door de Heilige Geest verlicht zijn met dezelfde spreekwijzen uitdrukken.

Ik moet weliswaar bekennen, dat het tegenwoordig middel aan het oogmerk niet voldoet; terwijl er maar al te veel zijn, zoals de persoon van wie u melding maakt, liever negenhonderd artikelen zou onderschrijven, dan van hun ambt af te zien. Maar de gewetenloosheid van sommigen schijnt geen billijke reden te zijn waarom de openbare kerk, en zo ook ieder kerkgenootschap geen vrijheid zou hebben om de voorwaarden te bepalen waarop zij ledematen of leraars wil aannemen, of waarom gemoedelijke mensen tegen die voorwaarden zwarigheid opperen zouden, ten minste indien zij ze niet strijdig oordeelden met de waarheid, omdat ze niet juist in de eigen bewoordingen van de heilige Schrift zijn uitgedrukt. Indien men de menselijke zwakheid iets mag toegeven ten aanzien van de liturgie, dan kan ik niet zien waarom men hetzelfde voorrecht aan de artikelen zou ontzeggen. Want het lijkt nodig dat wij zowel de uitdrukkingen, die wij op onze lippen nemen, de gebruikelijke plechtige gebeden tot God goedkeuren, als die wij met onze hand ondertekenen.

Ik houd mij verzekerd, dat de hoofden van de verbintenis in de Feathers Tavern, voor ’t minst sommige hunner, ofschoon zij met het stuk van de ondertekening van de artikelen begonnen, het daarbij, indien zij hun wens verkregen hadden, niet zouden hebben gelaten, maar met hun ontwerp van hervorming al verder zouden zijn voortgegaan totdat zij ook de liturgie uit de kerk hadden verbannen, of althans haar beroofd hadden van alle spreekwijzen waardoor de Godheid van de Zaligmaker en de krachtdadige invloed van de Heilige Geest erkend worden. Ik dank God dat u geheel anders gezind bent. Ik hoop evenwel, dat ofschoon u alle zwarigheden en bedenkingen nog niet te boven bent, de Heere u vergenoegd en nuttig zal doen zijn in uw tegenwoordige stand als beurtprediker. De bevordering tot de dienst van de hoofdkerk is niet zo noodzakelijk, dat de rust van ons gemoed, of de zegen op onze arbeid daarvan af zou hangen. Wij kunnen wel getroost leven en sterven buiten de eer en voordelen naar welke sommigen zo driftig haken, indien het de Heere behaagt, ons te vereren met de last om op enigerlei wijze Zijn Evangelie te verkondigen, en onze pogingen te bekronen met Zijn zegen. Hij, die zielen vangt is wijs.

Wijs is hij, in de keuze van het verhevenste doel dat hij Zich in dit leven kan voorstellen; wijs, in het gebruik maken van het enige middel waardoor dit wenselijk doeleinde kan worden bereikt. Waarheen wij de ogen wenden, is de grote meerderheid van het volk onkundig, bedorven in zeden en zorgeloosheid. Zij leven zonder God in de wereld. Zij hebben geen ontzag voor Zijn hoogheid, noch gevoel voor Zijn goedheid, noch lust om op Zijn beloften te hopen, noch gezindheid om Zijn eer te bedoelen. Als zij zo nu en dan ernstige gedachten hebben, of zij zijn in vergelijking van anderen meer ingetogen; dan gronden zij hun hoop op hun eigen werken, pogingen, of voornemens, en zijn omtrent de onuitsprekelijke liefde van God in Christus geopenbaard, en omtrent de weg der behoudenis door het geloof in Zijn Naam onverschillig en niet zelden daarvan afkerig.

Zij hebben predikers die zij wellicht met enig genoegen horen, omdat zij noch hun geweten beroeren door aan te dringen op de geestelijkheid en gestrengheid van de Goddelijke wet, noch hun hoogmoed kwetsen, door het voordragen van de vernederende leerstukken van dat Evangelie, hetwelk een kracht Gods is, door het geloof, tot zaligheid. Daarom is alles wat zij spreken geheel tevergeefs; de wereld wordt onder al hun leringen steeds bozer, en ongeloof en ongebondenheid nemen meer en meer de overhand. Want God zal geen leer met Zijn goedkeuring bekronen, dan die, welke de Apostel noemt de Waarheid zoals ze in Jezus is; die leer, die de zondaar van al zijn ijdele pleitgronden afdrijft, en de Heere Jezus Christus voorstelt als de enige grond van hoop, het hoogste voorwerp der begeerte, als van God geworden wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing, voor een ieder die in Zijn Naam gelooft. Wanneer leraars zelf van zonde overtuigd zijn, en de noodzakelijkheid voelen van een almachtige Verlosser; dan rekenen zij hun vorig gewin voor schade, en besluiten met de Apostel Paulus, om niets te willen weten dan Jezus Christus en dien gekruisigd.

Wanneer zij dit doen, moeten zij verwachten dat zij voorwerpen van verwondering, smaad en spot zullen worden; indien Gods voorzienigheid en de wetten van hun land hen van strenger behandelingen vrijwaren. Maar zij hebben deze onwaardeerbare vergoeding dat zij niet langer vruchteloos spreken. In meerdere of mindere trap komt er verandering bij hun hoorders, de blinden beginnen te zien, de doven te horen, en de melaatsen worden gereinigd; zondaars worden overgebracht uit de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God gebracht. Zondige gewoonten worden verzaakt en een nieuwe levenswijze in de bekeerden bewijst dat zij geen kunstige verdichte fabelen zijn nagevolgd, noch door ongegronde kundigheden zich lieten vervoeren, maar dat God hen door Zijn Geest levend gemaakt heeft, en hen het verstand gegeven heeft om de Waarachtige te kennen. Evenzo de predikers; terwijl zij anderen trachten te leren, worden zij zelf onderwezen.

Er daalt een zegen op hun studie en op hun arbeid, op hun onderzoeken in de Heilige Schrift, en op hun waarnemingen van hetgeen in en rondom hen omgaat. De voorvallen van elke dag brengen iets toe om licht te verspreiden over Gods Woord; hun begrippen van de Goddelijke Waarheid worden uitgebreider, meer aaneengeschakeld en volkomener. Vele zwarigheden, welke hen in het eerst verlegen maakten, worden uit de weg geruimd. De God die zij dienen, en op Wie zij wachten, openbaart hun die grote dingen, welke, ofschoon in de letter van de heilige Schriften duidelijk uitgedrukt, nochtans niet recht verstaan, of als wezenlijke dingen gekend en geloofd kunnen worden, dan door het Goddelijk onderwijs. Dus gaan zij voort, van kracht tot kracht; moeilijke zaken worden voor hen gemakkelijk, en een Goddelijk licht bestraalt hun pad. De tegenstand van de mensen moge toenemen; men moge hen aanklagen, als dezulken die de wereld beroeren, en een geroep tegen hen verwekken; de gunst van de groten dezer aarde moge hun ontzegd zijn, zij zullen nochtans de onuitsprekelijke troost hebben, van deze hartelijke taal des Apostels op zichzelf te mogen toepassen.

De blijkbare oprechtheid, die in uw brieven heerst, geeft mij een aangenaam vertrouwen, dat de Heere met u is. Een zuivere begeerte om de waarheid te vinden, gepaard aan bereidwilligheid om haar te volgen, ondanks alle nadelen die eruit zouden kunnen voortvloeien; is een bereiding van het hart, welke alleen van God kan komen. Hij heeft u tot het rechte middel bestuurd: het biddend onderzoek van de heilige Schriften. Ga zo voort, onder het genot van ’s Heeren zegen op uw pogingen! Uit hetgeen ik boven geschreven heb, kunt u zien wat de begeerte van mijn hart is in uw opzicht; doch ik ben niet ongeduldig. Volg uw hemelse Leidsman; en op Zijn eigen tijd en wijze, zal Hij uw weg verhelderen. Ik heb hetzelfde pad vóór u betreden; ik zie wat u tot hiertoe ontbreekt; ik kan het u niet geven, maar Hij kan het, en ik vertrouw dat Hij het u ook zal schenken. Het zal mijn ziel verblijden, indien ik op enige wijze u behulpzaam kan zijn; doch ik vrees, dat ik u niet veel nut of voldoening zou verschaffen, door mij in te laten met een dorre verdediging van de geloofsleuzen en artikelen. De waarheden van de Schrift zijn niet gelijk wiskunstige voorstellen, welke juist dezelfde denkbeelden verwekken in ieder mens die de kunstwoorden slechts verstaat. Het Woord van God wordt vergeleken met een spiegel; 2 Kor. 3:18. Maar het is een spiegel waarin wij steeds meer ontdekken, naar gelang wij er op staren; het gezicht zal gedurig toenemen, en echter zullen wij nog maar ten dele kennen, zolang we aan deze zijde van het graf zijn.

Toen de Heere Jezus de apostel Petrus zalig sprak, omdat hij geleerd had hetgeen vlees en bloed hem niet kon openbaren, waren Petrus begrippen echter vooralsnog zeer donker. Het lijden en sterven van Jezus, ofschoon het enig en noodzakelijk middel van zijn behoudenis, was hem een aanstoot. Maar daarna leerde hij roemen in datgene waarvan hij weleer niet mocht horen spreken. Petrus had genade ontvangen om de Heere Jezus lief te hebben, Hem te volgen, alles te wagen en alles te verloochenen, om Jezus wil; deze eerste goede gezindheden waren van God, en zij leidden hem op tot hogere vorderingen. Dus gaat het ook nu nog. Van nature heerst het eigen Ik in ons hart; wanneer deze afgod neergeworpen is, en wij waarlijk gewillig worden om des Heeren te zijn, en bij Hem sterkte en besturing te zoeken om Hem te dienen, dan is het goede werk begonnen. Want het is een waarheid, welke algemeen en zonder uitzondering geldend is: Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit den hemel niet gegeven is.

De Heere vindt ons eerst, wanneer wij aan iets anders denken, en dan beginnen wij Hem met ernst te zoeken; en Hij heeft beloofd , van ons gevonden te worden. De mensen mogen door vlijt en natuurlijke begaafdheid zich meester maken van de uitwendige bewijzen voor het christendom, en veel spreken voor of tegen zekere verschillende gevoelens en leerstelsels; maar onder dit alle blijft het hart onaangedaan. De ware Godsdienst is niet zoozeer een wetenschap van het hoofd, als wel een inwendige gevoelige gewaarwording, welke de overleggingen neerwerpt, en alle hoogte, welke zich verheft in de geest, en alle gedachten tot gewillige en blijmoedige onderwerping aan Christus brengt, door het geloof. Hier heeft de geleerde geen wezenlijk voordeel boven de onwetende; beiden zien zij, zodra de ogen van hun verstand verlicht worden; tot die tijd toe, zijn ze beiden even blind. En de eerste les in Christus school is een kindeken te worden, opdat wij eenvoudig aan Zijn voeten mogen neerzitten, om van Hem wijs gemaakt te worden tot zaligheid.

Ik ben niet alleen verhinderd geweest, mijn brief zo spoedig te beginnen als ik wel wenste, maar werd ook menigmaal gestoord, nadat ik hem begonnen was. Menigmaal, als ik nauwelijks de pen ter hand genomen had, werd ik geroepen om gezelschap te ontvangen, of andere voorkomende zaken te verrichten. Schoon ik vertrouw dat u, na hetgeen ik tevoren gezegd heb, mijn uitstel ten goede duiden zult, ben ik er toch verlegen door. Ik stel hoge prijs op de aanbieding van uw vriendschap, welke, naar ik hoop, noch aan uw noch aan mijn kant zal gekrenkt worden door de vrijmoedigheid waarmee wij wederzijds onze verschillende gevoelens voorstellen, wanneer wij ons genoodzaakt vinden te verschillen.

U doet mij genoegen met mij de eerste ruwe schets van uw gedachten toe te vertrouwen; en u kunt uit mijn manier van schrijven licht bemerken, dat ik een gelijk vertrouwen stel in uw bescheidenheid. Het zal mij aangenaam zij over en weder brieven te wisselen, zo dikwijls als het gevoegelijk geschieden kan, zonder dwang, plichtplegingen of ijdele verontschuldigingen; en moge Hij, die altijd nabij is aan ons hart, onze briefwisseling zegenen! Ik bid God dat Hij uw zon en uw schild, uw licht en uw sterkte zij, u leidde door Zijn raad, u vertroost door Zijn genadige nabijheid aan uw gemoed, en u een vruchtbaar werktuig doe zijn, tot vertroosting van velen.
Ik ben, enz.
23 Juni, 1775

Download PDF
John Newton