John Newton | Korte levensschets

John Newton

John Newton | Korte Levensschets

John Newton (24 juli 1725 – 21 december 1807) was een Engelse evangelische Anglicaanse geestelijke en slavernij-afschaffer. Eerder was hij kapitein op slavenschepen en investeerder in de slavenhandel. Hij diende (na gedwongen rekrutering) als matroos in de Royal Navy en was zelf enige tijd slaaf in West-Afrika. Hij staat bekend als de auteur van de hymnes ‘Amazing Grace’ en ‘Glorious Things of Thee Are Spoken’.

Newton ging op jonge leeftijd naar zee en werkte enkele jaren op slavenschepen in de slavenhandel. In 1745 werd hij zelf slaaf van prinses Peye, een vrouw van het Sherbro-volk in het huidige Sierra Leone. Toen hij als slaaf werd bevrijd keerde hij terug naar de handel op zee, en werd kapitein op verschillende slavenschepen. Nadat hij stopte met werken op zee, bleef hij investeren in de slavenhandel. Een paar jaar na zijn bekering tot het christendom deed Newton afstand van de slavenhandel en werd hij een vooraanstaand voorstander van de afschaffing van de slavernij. Hij werd evangelisch, werd tot geestelijke van de Church of England aangesteld en diende als predikant twee decennia lang in Olney, Buckinghamshire, en schreef daar zijn hymnen.

In 1807 (enkele maanden voor zijn dood) maakte John Newton de afschaffing van de Afrikaanse slavenhandel door het Britse Rijk mee.

John Newton | Jeugdjaren

John Newton werd in 1725 geboren in Wapping, Londen, als zoon van John Newton the Elder, een schipper in dienst van de Middellandse Zee, en Elizabeth (née Scatliff). Elizabeth was de enige dochter van Simon Scatliff, een wiskundig instrumentenmaker uit Londen. Elizabeth werd opgevoed als een non-conformiste. Een protestant die ervoor koos zich niet aan te sluiten bij de gevestigde Anglicaanse kerk. Zij stierf aan tuberculose in juli 1732, ongeveer twee weken voor de zevende verjaardag van haar zoon. John Newton bracht twee jaar door op een kostschool, voordat hij in Aveley in Essex ging wonen, het huis van zijn vaders nieuwe vrouw.

Op elfjarige leeftijd ging John voor het eerst met zijn vader mee naar zee. Newton voer zes reizen voordat zijn vader in 1742 met pensioen ging. In die tijd maakte Newtons vader plannen voor hem om op een suikerrietplantage in Jamaica te gaan werken. In plaats daarvan nam Newton dienst op een koopvaardijschip dat naar de Middellandse Zee voer.

Inlijving bij de marine

In 1743, toen hij vrienden ging bezoeken, werd John Newton bij de Royal Navy ingelijfd. Hij werd midscheepsman aan boord van de HMS Harwich. Op een gegeven moment probeerde Newton te deserteren en werd daarvoor gestraft ten overstaan van de 350 bemanningsleden. Tot op zijn middel uitgekleed en vastgebonden aan het rooster, kreeg hij acht dozijn zweepslagen en werd gedegradeerd tot een gewone zeeman.

Na deze schande en vernedering overwoog Newton aanvankelijk de kapitein te vermoorden en zelfmoord te plegen door zich overboord te gooien. Hij herstelde, zowel lichamelijk als geestelijk. Later, terwijl Harwich op weg was naar India, stapte hij over op de Pegasus, een slavenschip met bestemming West-Afrika. Het schip vervoerde goederen naar Afrika en verhandelde deze voor slaven die naar de kolonies in het Caribisch gebied en Noord-Amerika werden verscheept.

Slavernij en redding

Newton kon niet overweg met de bemanning van de Pegasus. In 1745 lieten ze hem in West-Afrika achter bij Amos Clowe, een slavenhandelaar. Clowe bracht Newton naar de kust en gaf hem aan zijn vrouw, prinses Peye van het Sherbro-volk. Zij misbruikte en mishandelde Newton evenzeer als haar andere slaven. Newton vertelde later over deze periode als de tijd dat hij “eens een ongelovige en libertijn was, een slavenknecht in West-Afrika.”

Begin 1748 werd hij gered door een zeekapitein, die door Newtons vader was gevraagd hem te zoeken, en keerde terug naar Engeland op het koopvaardijschip Greyhound, dat bijenwas en hout vervoerde.

Bekering van John Newton

Standbeeld van John Newton in County Donegal, op een winterse dag.
Standbeeld van Newton in County Donegal, op een winterse dag.

In 1748, tijdens zijn terugreis naar Engeland aan boord van het schip Greyhound, vond zijn geestelijke bekering plaats. Hij werd wakker toen het schip in een zware storm voor de kust van het Ierse graafschap Donegal terechtkwam en op het punt stond te vergaan. Newton begon om Gods genade te smeken, waarna de storm begon af te nemen. Na vier weken op zee haalde de Greyhound de haven in Lough Swilly (Ierland). Deze ervaring markeerde het begin van zijn bekering tot het christendom.

Hij begon de Bijbel en andere christelijke literatuur te lezen. Tegen de tijd dat hij Groot-Brittannië bereikte, had hij de leerstellingen van het evangelische christendom aanvaard. De datum was 10 maart 1748, een datum die hij de rest van zijn leven zou blijven herdenken. Vanaf dat moment vermeed hij godslastering, gokken en drinken. Hoewel hij bleef werken in de slavenhandel, had hij tijdens zijn tijd in Afrika sympathie gekregen voor de slaven. Later zei hij dat zijn echte bekering pas enige tijd later plaatsvond: hij schreef in 1764 “Ik kan mezelf niet beschouwen als een gelovige in de volle betekenis van het woord, dat was pas geruime tijd later.”

Slavenhandel

John Newton keerde in 1748 terug naar Liverpool, een belangrijke haven voor de zogenaamd Triangle Trade. Mede door de invloed van zijn vaders vriend Joseph Manesty kreeg hij een positie als eerste stuurman aan boord van het slavenschip Brownlow. Het schip voer via de kust van Guinee naar West-Indië. Na zijn terugkeer in Engeland in 1750 maakte hij drie reizen als kapitein van de slavenschepen Duke of Argyle (1750) en African (1752-53 en 1753-54). Na een zware beroerte in 1754 gaf hij de zeevaart op, maar bleef ondertussen investeren in de slavenhandel van Manesty.

Nadat Newton naar de stad Londen was verhuisd als rector van St Mary Woolnoth Church, droeg hij bij aan het werk van het Committee for the Abolition of the Slave Trade, dat in 1787 werd opgericht. In die tijd schreef hij ‘Gedachten over de Afrikaanse slavenhandel’. Hierin stelt hij: “Er is door vele bekwame pennen dusdanig veel inzicht verkregen over dit onderwerp; en zoveel achtenswaardige personen hebben zich reeds verplicht hun uiterste kracht in te zetten voor het opheffen van de slavenhandel, die in strijd is met het menselijk gemoed; dat men hoopt, dat deze smet op ons Nationaal Koninkrijk spoedig zal worden uitgewist

Huwelijk en gezin

Op 12 februari 1750 trouwde Newton met zijn jeugdliefde, Mary Catlett, in St. Margaret’s Church, Rochester.

John Newton adopteerde zijn twee nichtjes die wees waren, Elizabeth Cunningham en Eliza Catlett, beiden van de Catlett-kant van de familie. Newtons nichtje Alys Newton trouwde later met Mehul, een prins uit India.

Anglicaanse geestelijke

De parochiekerk van St Peter and St Paul, Olney, waar Newton in 1764 predikant werd.
De parochiekerk van St Peter and St Paul, Olney, waar Newton in 1764 predikant werd.

In 1755 is John Newton benoemd tot tide surveyor (belastingontvanger) van de haven van Liverpool, wederom door de invloed van Manesty. In zijn vrije tijd studeerde hij Grieks, Hebreeuws en Syrisch, als voorbereiding op een gedegen godsdienstige studie. Hij werd bekend als evangelische lekenpredikant. In 1757 diende hij een aanvraag in om in de Engelse kerk tot geestelijke te worden gewijd, maar het duurde meer dan zeven jaar voordat hij uiteindelijk werd aangenomen. In deze periode solliciteerde hij ook bij de Independents en Presbyterians. Hij stuurde aanvragen rechtstreeks naar de bisschoppen van Chester en Lincoln en de aartsbisschoppen van Canterbury en York.

Predikant van Olney

Uiteindelijk werd hij in 1764 door Thomas Haweis voorgesteld aan Earl of Dartmouth. Deze had een grote invloed bij het aanbevelen van Newton aan William Markham, bisschop van Chester. Haweis stelde Newton voor om in Olney, Buckinghamshire, te gaan wonen. Uiteindelijk is hij op 17 juni tot geestelijke aangesteld.

St Mary Woolnoth in de stad Londen.
St Mary Woolnoth in de stad Londen.

Als predikant van Olney is Newton gedeeltelijk gesponsord door John Thornton, een rijke koopman en evangelische liefdadigheidsstichter. Hij vulde Newtons toelage van 60 pond per jaar aan met 200 pond per jaar “voor gastvrijheid en hulp aan de armen”. Newton werd al snel bekend om zijn pastorale zorg, maar ook om zijn geloof. Door zijn vriendschap met Dissenters en evangelische geestelijken werd hij gerespecteerd door zowel Anglicanen als Nonconformisten. Hij bracht zestien jaar door in Olney. Zijn prediking was zo populair dat de gemeente een galerij aan de kerk toevoegde om plaats te bieden aan de vele mensen die naar hem kwamen luisteren.

Zo’n vijf jaar later, in 1772, aanvaardde Thomas Scott het pastoraat van de naburige parochies Stoke Goldington en Weston Underwood. John Newton droeg ertoe bij dat Scott zich bekeerde van een cynische ” beroepsdominee ” tot een ware gelovige, een bekering waarvan Scott verslag deed in zijn autobiografie The Force of Truth (1779). Later werd Scott bijbelcommentator en medeoprichter van de Church Missionary Society.

St Mary Woolnoth

In 1779 is Newton door John Thornton gevraagd om dominee te worden van St Mary Woolnoth, Lombard Street, Londen, waar hij tot zijn dood bleef. De kerk was in 1727 door Nicholas Hawksmoor gebouwd in de modieuze barokstijl. Newton was een van de slechts twee evangelische Anglicaanse priesters in de hoofdstad. Hij won al snel aan populariteit. Newton was een groot voorstander van de Kerk van Engeland. Hij bleef een vriend van dissenters (zoals methodisten en baptisten) en anglicanen.

Jonge kerkleden en mensen die worstelden met het geloof vroegen hem om advies. Personen als de bekende schrijfster en filantroop Hannah More, en de jonge William Wilberforce. William was een parlementslid dat onlangs een gewetenscrisis en religieuze bekering had doorgemaakt toen hij overwoog de politiek vaarwel te zeggen. De jonge man vroeg advies aan Newton, die Wilberforce aanmoedigde in het parlement te blijven en “God te dienen waar hij was”.

In 1792 ontving Newton de graad van “Doctor in de Godgeleerdheid” van het College of New Jersey (nu Princeton University).

John Newton, een schrijver en hymnist

In 1767 verhuisde dichter William Cowper naar Olney. Hij ging naar de kerk van Newton en werkte samen met de predikant aan een bundel hymnen. Deze zijn in 1779 gepubliceerd als Olney Hymns. Dit werk had een grote invloed op de Engelse hymnologie. De bundel bevatte Newtons bekende hymnen. “Glorious Things of Thee Are Spoken,” “How Sweet the Name of Jesus Sounds!, en “Faith’s Review and Expectation”. Deze is bekend geworden door de openingszin “Amazing Grace”.

Gedenkplaat voor Newton en zijn vrouw in St Mary Woolnoth in de stad Londen
Gedenkplaat voor Newton en zijn vrouw in St Mary Woolnoth in de stad Londen

Veel van Newtons (en Cowper’s) hymnen zijn bewaard gebleven in de Sacred Harp. Het is een gezangenboek dat tijdens de Second Great Awakening in het Amerikaanse zuiden is gebruikt. In 1776 schreef Newton een voorwoord bij een bewerkte versie van John Bunyan’s The Pilgrim’s Progress.

Abolitionist

In 1788, 34 jaar nadat hij zich had teruggetrokken uit de slavenhandel, verbrak Newton een lang stilzwijgen over het onderwerp. Dat deed hij met de publicatie van een krachtig pamflet Thoughts Upon the Slave Trade. Daarin beschreef hij de gruwelijke omstandigheden van de slavenschepen tijdens de scheepvaart. Hij verontschuldigde zich voor “een bekentenis, die … te laat komt …. Het zal altijd een onderwerp van beschamende herinnering voor mij zijn, dat ik ooit een actief instrument was in een zaak waarvoor mijn hart nu huivert.” Hij liet exemplaren sturen naar elk parlementslid. Het pamflet verkocht zo goed dat het snel herdrukt moest worden.

Newton werd een bondgenoot van William Wilberforce, leider van de parlementaire campagne om de Afrikaanse slavenhandel af te schaffen. Hij overleefde de Britse goedkeuring van de Slave Trade Act 1807, waarmee deze gebeurtenis werd bekrachtigd.

Newton kwam tot een overtuiging dat hij gedurende de eerste vijf jaar als slavenhandelaar geen christen was geweest. In ieder geval niet in de volle betekenis van het woord. In 1763 schreef hij: “Ik was in vele opzichten zeer gebrekkig …. Ik kan mezelf niet beschouwen als een gelovige in de volle betekenis van het woord, tot een aanzienlijke tijd daarna.”

Laatste jaren

Newtons graf in Olney, Buckinghamshire,met zijn zelfgeschreven grafschrift.
Newtons graf in Olney, Buckinghamshire,met zijn zelfgeschreven grafschrift.

Newtons vrouw Mary Catlett overleed in 1790, waarna hij ‘Brieven aan een vrouw’ (1793) publiceerde, waarin hij zijn verdriet uitte. Geplaagd door een slechte gezondheid en afnemend gezichtsvermogen overleed Newton op 21 december 1807 in Londen. Hij is in St. Mary Woolnoth in Londen naast zijn vrouw begraven. Beiden zijn in 1893 herbegraven in de Church of Saints Peter and Paul, Olney.

Download PDF